Abstract
De Westelijke Tuinsteden in Amsterdam gelden als een schoolvoorbeeld van de moderne stedenbouw zoals die in de jaren twintig en dertig werd gepropageerd door de architecten van het Nieuwe Bouwen, die zich hadden verenigd in de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM). De ontwerper van het plan, Cornelis van Eesteren was van 1930 tot 1947 voorzitter van deze internationale beweging.
De tuinsteden kenmerken zich door de toepassing van open bouwwijzen met bouwblokken vrijstaand in het groen, zonder duidelijke voor- en achterkanten. Er werd afscheid genomen van het klassieke stedenbouwkundige repertoire met gesloten straatwanden. Vlak voor de oorlog werden kleine delen ingevuld, waarbij geëxperimenteerd werd met strokenbouw. Het overgrote deel van de Westelijke Tuinsteden werd na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd, met door de centrale overheid gedirigeerde sociale woningbouw. Het oorspronkelijke plan werd daarbij op onderdelen aangepast en ingevuld.
Daarbij werd gekozen voor meer afwisseling door strokenbouw te combineren met haken rondom hoven.
In de jaren vijftig en zestig golden de naoorlogse wijken als toonbeelden voor een nieuwe manier van leven: licht en frisse lucht doorstroomden de door met groen omringde woningen. In de jaren negentig leken de dromen vervlogen. Vergrijzing, het wegtrekken van bewoners, verloedering en toenemende onveiligheid leidden tot de noodzaak in te grijpen. Liberalisatie van de woningmarkt en de wens van de overheid om het aandeel van de sociale woningbouw terug te dringen noopte woningbouwcorporaties om zich als marktgerichte projectontwikkelaars te manifesteren. Dit heeft in veel gevallen tot sloop en nieuwbouw geleid.
Van enig respect voor de cultuurhistorische waarden die deze wijken zowel aan het stedenbouwkundig plan als aan de sociale woningbouw die er te vinden is ontlenen, was aanvankelijk nauwelijks sprake. Zo kon het gebeuren dat sloop-nieuwbouwplannen werden uitgevoerd waarvan de achterliggende architectonisch-stedenbouwkundige principes haaks stonden op die van het oorspronkelijke plan. Een extreem voorbeeld daarvan is de door Krier Kohl Architecten ontworpen Noorderhof (1995-1999). Beginnend met dit project komt in dit artikel een reeks plannen van stedelijke vernieuwing aan de orde die het aanzien van de Westelijke Tuinsteden inmiddels volkomen heeft veranderd.
Was er aanvankelijk vooral waardering voor het stedenbouwkundig plan en minder voor de invulling daarvan met de architectuur, geleidelijk veranderde dit. Er wordt in kaart gebracht hoe de discussies en ingrepen het besef aanwakkerden dat deze wijken wel degelijk grote cultuurhistorische waarden vertegenwoordigen die bescherming verdienen.
De laatste jaren is er weer meer aandacht voor behoud, renovatie en herbestemming van de oorspronkelijke bebouwing. Toch is de dreiging van grootschalig ingrijpen in de Westelijke Tuinsteden nog lang niet geweken.
De tuinsteden kenmerken zich door de toepassing van open bouwwijzen met bouwblokken vrijstaand in het groen, zonder duidelijke voor- en achterkanten. Er werd afscheid genomen van het klassieke stedenbouwkundige repertoire met gesloten straatwanden. Vlak voor de oorlog werden kleine delen ingevuld, waarbij geëxperimenteerd werd met strokenbouw. Het overgrote deel van de Westelijke Tuinsteden werd na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd, met door de centrale overheid gedirigeerde sociale woningbouw. Het oorspronkelijke plan werd daarbij op onderdelen aangepast en ingevuld.
Daarbij werd gekozen voor meer afwisseling door strokenbouw te combineren met haken rondom hoven.
In de jaren vijftig en zestig golden de naoorlogse wijken als toonbeelden voor een nieuwe manier van leven: licht en frisse lucht doorstroomden de door met groen omringde woningen. In de jaren negentig leken de dromen vervlogen. Vergrijzing, het wegtrekken van bewoners, verloedering en toenemende onveiligheid leidden tot de noodzaak in te grijpen. Liberalisatie van de woningmarkt en de wens van de overheid om het aandeel van de sociale woningbouw terug te dringen noopte woningbouwcorporaties om zich als marktgerichte projectontwikkelaars te manifesteren. Dit heeft in veel gevallen tot sloop en nieuwbouw geleid.
Van enig respect voor de cultuurhistorische waarden die deze wijken zowel aan het stedenbouwkundig plan als aan de sociale woningbouw die er te vinden is ontlenen, was aanvankelijk nauwelijks sprake. Zo kon het gebeuren dat sloop-nieuwbouwplannen werden uitgevoerd waarvan de achterliggende architectonisch-stedenbouwkundige principes haaks stonden op die van het oorspronkelijke plan. Een extreem voorbeeld daarvan is de door Krier Kohl Architecten ontworpen Noorderhof (1995-1999). Beginnend met dit project komt in dit artikel een reeks plannen van stedelijke vernieuwing aan de orde die het aanzien van de Westelijke Tuinsteden inmiddels volkomen heeft veranderd.
Was er aanvankelijk vooral waardering voor het stedenbouwkundig plan en minder voor de invulling daarvan met de architectuur, geleidelijk veranderde dit. Er wordt in kaart gebracht hoe de discussies en ingrepen het besef aanwakkerden dat deze wijken wel degelijk grote cultuurhistorische waarden vertegenwoordigen die bescherming verdienen.
De laatste jaren is er weer meer aandacht voor behoud, renovatie en herbestemming van de oorspronkelijke bebouwing. Toch is de dreiging van grootschalig ingrijpen in de Westelijke Tuinsteden nog lang niet geweken.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 19-37 |
Number of pages | 19 |
Journal | Bulletin KNOB |
Volume | Jaargang 119, 2020 |
Issue number | nummer 3 |
DOIs | |
Publication status | Published - 2020 |