Abstract
Vocht speelt een belangrijke rol in veel schademechanismen bij bouwmaterialen. Vocht kan bijvoorbeeld aanleiding geven tot vorstschade, maar het kan ook indirect schade geven zoals zoutuitslag en schimmelvorming. Om tot een beter inzicht te komen in de materiaaleigenschappen die hierbij van belang zijn, is modelvorming belangrijk.
De modellen voor het vochttransport door poreuze materialen zijn ontwikkeld in de jaren vijftig. De bepaling van de verschillende coëfficiënten voor het vochttransport vormden hierbij tot dusver een probleem. Om deze coëfficiënten te bepalen moet het transport gevolgd worden als functie van de tijd.
De gravimetrische methode is de bekendste methode om de vochtverdeling in een materiaal te bepalen. Bij deze methode wordt het proefstuk in schijfjes opgedeeld, waarna deze schijijes afzonderlijk gewogen worden. Na drogen bij een hoge temperatuur, veelal 105 graden Celsius, kan uit het verschil in massa het gemiddelde vochtgehalte bepaald worden. Omdat de methode destructief is kan het proefstuk maar eenmalig gebruikt worden. Dit stelt hoge eisen aan de reproduceerbaarheid van proef en proefstuk om het vochttransport in de tijd te volgen en maakt de
methode ook nog zeer arbeidsintensief. De methode heeft daarnaast een lage plaatsresolutie doordat de grootte van de stukken (afhankelijk van het materiaal) in de orde van 1 tot 2 cm ligt. Een betere methode wordt geboden door neutronenradiografief. Metingen met behulp van deze methode zijn uitgevoerd bij het Interfacultair Reactor Instituut in Delft. Gekeken is hierbij naar de vochtopname van metselwerk.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 41-44 |
Number of pages | 4 |
Journal | Materialen |
Volume | 5 |
Publication status | Published - 1994 |